Achtbaan voor beginners

 

 

 

Roeit u even mee?
De parelwitte wakers binnen de bleekbelipte gevelwond
noden tot veelgeurig bloeigenot. Voorbij de zoet
wuivende huigpluimen & het zoenbaar katoenlokgras slechts
in dit seizoen als averechtse klimmuur: ons glijmoeras. Daar
dooft de zon.

Roeit u met ons mee?
Voorbij de knekelrij de knoeiboel in die als slotgracht
lang niet slecht boert & boort & soepel droesem sproeit.
Onze spoedcursus boventoonbrommen begeleidt de groenrosse
lichtshow omlaag omlaag voorbij het stotterend tuimelen
de droeve stortkoker in: voert verder het verleden in.
U wel bekend is de compostkapok waar de tuinslang
dampig sist vuil van gif & gist. Daar zult u ook aanleggen –
zuur desnoods – met de werpspies van de wollige weerman.
Ooit was het uw gore oom die daar de scepter zwaait,
inmiddels de taps toelopende van weerhaken voorziene
garnalensinterklaas gemazzeld in eilandsoep gepokerde
ouderdomsacne & warmoesapneu. Apies kijken. Neem dit
van ons aan.

Roeit u daarom mee?
Op microniveau gebeurt hier van alles het enig wisse. Aanzie
het zwaaien der poliepen van de alom lichte industrie. Dwars door
de locomotief het bijna-zwart van de slotetappe betreden
kletsnatte matrozen & platvissen het verre schijnen van
ons glastoneel. De oven. Finish & vernis. Uw leven hangt ervan af.
Bent u er nog?

Resumé:

Zing mee, maar écht, don’t get us wrong:
niets zo labbekakkerig als de zoogdiertong.

 

 

 

 

ill. Max Ernst, voor Man Ray

Voor mij is vrijheid geluk

 

Een soort van geschoren pixie-kapsel

ja, ik ben best wel paradoxaal

en dit is een van die paradoxen

 

ik ben van nature iemand

die erg houd van alles

wat niet goed voor je is

 

ik draag altijd Molecule 01

maar ik vind het best wel een ding

dat die steeds bekender wordt

 

hoewel ik sporten helemaal niet leuk vind

vind ik het Vodafone-gevoel erna wel fijn

je moet het gewoon doen

 

ik ken niemand die zich beter voelt over zichzelf

door een compliment

ik sluit niets uit in het leven

 

mensen reageren soms best geschokt

als ik zeg dat ik dertig ben

daar heb ik wel moeite mee

 

ik vind het helemaal niet normaal wat ik doe

echt niet

ik ben ook heel blij dat ik weet wat ik wil

 

het enige wat ik probeer te doen

is méér dingen doen

ik kan makkelijk loslaten

 

het is mijn vloek

en mijn zegen

dat ik geen back-upplan heb

 

 

Nachtlied

Nachtlied

– een gebruiksaanzijzing –

 

nu vlij je in de armen van de baobab
kus haar sterren wimper na wimper
wacht het wassen sterven van silene
aldus de in de takken wervende sirene

dweep het lome dansen van het licht
de wijde armen van de tweelingzus
die je overal omhuift als avondwicht
breekt de wereld in een blinde kus

dus vlij je in het kruis de waddenslab
melkwit spoog in azuren glimpen
sust van al die enen ene ene

dan als de kilte kantelt klein
sterf gerust in haar omvatten
blauw en struis en stil en zwicht

zwervend in het zweefgetouw

 

 

ill. Irem Kaneli, That’s what i saw, 2013

De mystici

      DE MYSTICI

zij waren in staat alles terug te brengen tot een theelepeltje.
de essentie. nergens meer voor terugdeinzen. ik sprak drie
dagen niet, en winkelstraten werden per opbod verkocht.
langharige zwendelaars kwamen ten slotte zover dat ze niet
alleen zichzelf maar ook alle nabestaanden en nietbestaanden
wisten te bedriegen. belangrijker is, wat levert ’t op. dit is een
mooi boek, ik raad het iedereen aan. van jong tot oud zullen
we de zweetdroppels van het voorhoofd wissen. het is alsof
er niets gebeurt.

      voorts het over & weer aanmanen van licht. het wordt dubbel
gespiegeld in kleine glimmende zandhopen, her & der over de
vloer, die samen het portret van de desbetreffende moeder vormen.
vormen die, alhoewel niet algemeen geaccepteerd, toch wijd verbreid
zijn. al het aanwezige licht stroomt van & naar het ene raam.

      boven ontspoorde het op mystieke wijze.
      lichtbundels van allerlei aard.
      een rare oude man.
      ze trachtten een beproefde formule om te buigen.
      dit werd nix.
      ik sta erop dat “alles” “iets” betekent.

*

 

 

ill. Philco Predicta

 

 

 

 

 

 

 

Calque-Musette #3

tekstuitdraai bij de C-M van 18/05/2018

 

dageraad. het vonkt. onvolkomen groeit
de eenzaamheid, doorgang in het lege
van de passage.

geen sentiment waarom kan worden gejammerd
maar een evident en klaar gebeuren, zekerheid voorbij het denken:
ik ben alleen, dus blijf ik hier maar wat te denken staan.

een korte bloei van mededogen
is de liefde die in het afwezige
het vertrekken van het verlangen
aankondigt, nog voor het verlangen
het afwezige naar zichzelf genoemd
en aan zichzelf gegeven heeft, geil weerom
van zelfhaat om haar eigen falen, straks.

zoals water het geheugen is van vis.

zo noem ik mij niet mij en ook niet helemaal alleen
terwijl haar wilde halen een lieftalligheid
te branden stookt, in zichtbaar
destructieve stormen steekt,
offert aan mijn uitspraak van uw wens

(uw medeplichtigheid bewezen door
dat razende ontkennen dat niemand
hoort of horen wil).

 

 

ik wacht tot held’re vissen zingen

 

ik wacht tot held’re vissen zingen

tot namiddags weifellicht vergeten

doet dat schimmen zijn de mensen

& ijl verdwijnend in wraakzuchtige

      & voortvluchtige raamkozijnen

 

van de middag tot de avond is

je stem niet meer dan doorzichtig

vlammenspel vloeibaar katoen

      & schijnwerpersfatsoen

 

ik denk dat held’re vissen zingen

& zo aan de even einder jij

verdwijnt in glazen uitstulpsels

van een in dit licht vergeten

      & voortvluchtig schimmenspel

 

 

(1982)

 

 

 

 

ill. Odilon Redon, Geboorte van Venus

 

 

 

 

Spiegelliefde

Spiegelliefde

 

In schemerwater zoekt zichzelf
hoe vreemd het was en is
in het weif’lend plasgewelf
de vrouw betekenis

Haar beeltenis danst en kleurt
valt samen met het hemelbeeld
en de avond kust en geurt
terwijl zij hem droom’rig streelt

Hij wist het niet, lag mak
te twijfelen aan de droom
die hem bezocht – zijn schroom

Tot door het dansend waterdak
haar speurend oog doorblonk
en alles in een kus verdronk

 

 

 

 

 

ill. Odilon Redon, Spiegeling

 

 

 

 

 

 

 

 

Waarschuwing voor kinderen

Waarschuwing voor kinderen

 

Kinderen, mocht je denken
aan de grootsheid, vreemdheid, veelheid,
schittering van de zeldzaam unieke
grenzeloze wereld die je zegt
te bewonen, stel het je dan zo voor:
Brokken leisteen rond bespikkeld
rood en groen, rond getaande
gele netten, rond wit-met-zwarte
velden dominostenen, waar
het keurig bruine pakpapier
je verleidt het lint los te knopen.
In het pakje een klein eiland,
op het eiland een enorme boom,
aan de boom een gigantische vrucht.
Pel de vrucht, ontdoe haar van de schil:
binnen in de pit zul je ontdekken:
brokken leisteen omgeven door bespikkeld
rood en groen, ingesloten door getaande
gele netten, gevangen in wit-met-zwarte
velden dominostenen, waarrond
hetzelfde keurig bruine pakpapier –
Kinders, laat het lint met rust!
Want wie waagt het pakje te ontsluiten
zal er zelf zomaar in verdwijnen,
op het eiland, in de vrucht,
brokken leisteen rond z’n kop,
merken hoe hij is ingesloten door
gespikkeld groen en rood, door getaande
gele netten, en door zwart-met-witte
velden dominostenen, met
hetzelfde bruine pakje
immer ongeopend op z’n schoot.
En, mocht hij dan denken
aan de schittering, veelheid, vreemdheid,
grootsheid van de grenzeloze, unieke,
zeldzame wereld die hij nog altijd meent
te bewonen – dan trekt hij aan het lint.

 

naar Robert Graves, Warning to Children

 

 

 

 

 

ill. Jozet Berkhout, Golfbrekers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Heugenis

heugenis

 

in eindeloze rijen, dicht opeen

en in verwondering te staan:

                        we zijn alleen,

de heuvels zijn van steen.

 

en hard en onvermijdelijk

de duizend ogen, paar bij paar

waarin een oud licht hangt gewogen:

                                   dit is gevaar.

 

het schaduwspel herhaalt zich, bleek

en tastbaar, totdat het in de verte

                                               sterft

en in de harde steen is ingekerfd.

 

als dit een moeras is, in de mist

als hier herinnering gist, waarheen

                        wijst de grashalm,

streng en in zichzelve opgericht?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ill. Jonas Ginter, Grashalm vs. Asphalt 

 

 

 

 

 

 

Een wolk is het

Een wolk is het, voortdurend
zich wijzigend van standpunt en vorm. Vooruit.

Wat het is, is onduidelijk, wij
horen daarbij,

het onduidelijke. Niets
is bestemd.

Voor alle zekerheid, wij,
dat zijn de mensen.

Grootgebracht in de natuur
brengen wij de natuur groot, geven
melk zoals we uitmelken.

Groot is een groot woord met weinig letters,
in een quizprogramma zou ik zeggen
wie kent er een klein woord voor hetzelfde,

mag met veel letters. Muggenziften
is een goede tweede. Spilziekte. Economie.

Maar we zitten met die wolk. We leven
ervan, damp.

Ze daalt op ons neer, de ijle nimf.
En almaar zingt de misthoorn:

‘Fout, je doet het goed!’

 

 

 

 

 

 

 

 

ill. T.A.W.  Schreurs

 

 

 

 

 

 

Hoe schrijf ik een erotisch gedicht (les 1)

 

Hoe schrijf ik een erotisch gedicht (les 1)

 

Sluit gordijnen, adoreer, maar handjes thuis!
Bedenk het verre wonder dat begeerte streelt;
mijd omarmend rijm, het is er zelden pluis;
sterf van begeerte, droom slechts wat er scheelt.

Noem niets of niemand, geen beestje bij de naam,
blijf dwalen in de droomgestalten van uw bloed,
spreek uzelve aan: ‘waarvoor ik mij ten diepste schaam’
– kom nooit tot daden, keur slechts instincten goed.

Teken, schrijf, verbeeld, maar houd u verre van het lijf
(eens mocht u treffen raak en krachtig waar het schroeit),
leef als een monnik, sterf zonder ander, vent of wijf.

Schroom voor de daad, mijd de straat, waarheid zij verfoeid;
vloei vocht in eenzaamheid, stroom uit, en vloek u stijf
– alleen dán verkeert u stillekes waar liefde bloeit.

 

*

O, Schuimgeborene, u roep ik hartstocht’lijk aan,
leer mij ’t verlangen ijv’rig warm te houden
en in mijn oog het klaar ontuchtig beeld ontstaan
van heur verbluffend geurig diepste wouden.

U kent mijn leed, u weet hoe ’t ons is vergaan:
alleen ons smachten telt, waarvan u liefde brouwde,
en ’k sterf bij ’t horen van haar faam, hier ver vandaan,
tot ik bijkans van wijn en geil bezwijmen zoude.

Van Poseidon’s zilte mede wreed verdreven,
elk op ons eiland, gescheiden door uw schuim
– alleen de geur al doet van hartstocht beven!

Ver van ons, in hope, is der minnaars zoete luim –
een godswonder, een gunst dat we nog in ruste leven!
Slechts beeld en stem vervangt ons droef verzuim…

 

*

O droom van lippen, glimlach, ving’ren in de lucht,
ze zwenken, vliegen, ijlen boven buik en oog,
schilderen het beeld, het levend lijf, haar vrucht,
dat mij verzengt en grijpt in wond’re regenboog.

Ik wenste mij, ik tastte, zocht, maar ’t visioen verdween
en met mij smolt en stond weer op het helder weten:
te ver was ik van hare realiteit, alleen, ik was alleen –
maar evenzeer volhardde het vuur, het willig zweten.

Nu leg mij neer, zoals ik haar zou doen, de vlam, het is
alsof er nóg een wereld mag bestaan, van liefde rijk & blind,
waar alles trilt en zindert, brandt van louter lafenis.

Vreugde vergt verbeeldingskracht, de leugen welgezind:
schiep in lichtzinnig wensen haast tastbare geschiedenis –
in die dwaze duizeling ben ik weer het blij verdorven kind.

 

 

 

– voor M.M. & de Eijlders Dichtersbent

 

 

ill. Felix Edouard Vallotton

 

 

 

 

 

Julia Droom

dan zal komen de droomenvrouw
zacht over den grond
zij de vrome, die schromen zou
zoo zij wakenden vond
.

J.H. Leopold, Scherzo

Julia Droom

Stralend zonlicht op mijn kussen
lichter dan een donzen sponde
Zal de treurwilg nu intussen
wuiven met z’n takken in de ronde?
Julia Droom, droomgodin,
die ik zo bemin…

Elke nacht doe ik het licht uit
en wacht op mijn fluwelen bruid
Weet de geschubde armadil
me toch te vinden hier zo stil?
Julia Droom, vrouwe ijl,
bij wie ’k gerust verwijl…

Zal de nevelmeester naar me fluiten
en zijn wolk mijn ziel ontsluiten?
Voert zijn jaagpad naar mijn sporen
ben ik echt verloren?
Julia Droom, pauw der dromen,
die te hulp zal komen…

~

(naar Roger Waters)

Der Himmel ist grau boven dit eindeloos moeras

Mijn god, al die herinneringen, Mnemosyne is een beest. Zonet weerklinkt de stem weer van mijn moeder. Mijn vader eet gehakt. En ik? Sterven zal ik in deze poel, dit bellenvat dat het verleden opslorpt en weer uitspuugt. Mijn slab en mijn baard kleven en stinken als de hel die mijn geboortegrond is.

En de toekomst, wat komt nog? Ook die zweeft en sneeft om mij heen, klautert uit dezelfde bron, was dit dan haar doos vol van het kwaad dat zich uitstort over de levende wezens? Dansen, het beste ervan maken, waar is Terpsichore als je haar nodig hebt, nee, Erato, Erato danst schoon genoeg, is een betere cipier voor alles wat ademt en bloedt.

Ik schommel, eerst komt het geluid van links, ijl en schril, dan van rechts, ietwat vals, verkeerd gestemd zeker, ik schommel door het strottenhoofd van de geschiedenis.
Children, leave the string alone! *) Kleio en Melpomene komen gearmd geslenterd van de grijsblauwe verte achter de bergen tot aan de rivier waaraan ik zit en beef. Hier, zeggen zij, open maar, en overhandigen mij een pakje in bruin pakpapier, als ik het open zijn ze weg, in het pakje zit een gedicht, in het gedicht komen van achter de bergen in de blauwgrijze verte gearmd geslenterd Melpomene en Kleio tot aan de rivier waaraan ik beef en zit. Hier, zeggen zij, open maar—

o˜˜

Ik ben inmiddels wel gewend aan dit land. Soms als ik me begin te vervelen met het almaar voorbijstromend water, zoek ik mijn pakje en open het. Alles wat ik ken en vergeten ben is om me heen. De stem van mijn vader, mijn moeder met haar volle mond weerklinken maar kort, al snel rijst achter de bergen van Eurynome het verre blauw, dat grijs is en blauw tegelijk. Craquelé. De bewakers van het land laten zich nooit zien nooit zien nooit zien. Ik ben vergeten dat ik vergeten ben en vraag als dat domme wicht waar mijn geliefde blijft blijft blijft en wie bewaakt hier het land, niks sterven en dood, Droste & Doppler bewaken het land.


titel ontleend aan Chris Yperman, Pour Delphine
*) Robert Graves, ‘Warning to Children’
ill. Caspar David Friedrich

Lied van de vijgenboom

Lied van de vijgenboom

ik ben de weefster de grootste
die zich verheft boven de horizon
ik ben hier bij je ik bescherm je jij bent bij mij
ik verkwik je onder mijn takken

je doet je tegoed aan mijn gaven
je leeft van mijn brood je drinkt van mijn bier
in je mond giet ik mijn melk
mijn borsten bieden je kracht & leefgoed
ze zijn zwaar van geluk & gezondheid
ze drenken je met levenskracht & gezag
zoals ik die voortbracht voor mijn oudste zoon

ik reinig je gezicht bij dageraad met tederheid en schoonheid
de heer der rivieren, planten en dieren komt je geschenken brengen
bestemd voor het domein van de moedelozen en troostelozen
duizenden schatten werden je geschonken in je eeuwige woonst
je moeder heeft je voorzien van leven
een geschenk van haar baarmoeder
daar in haar kraamkamer ontving je onderricht uit haar mond en beide armen
de sterren die nimmer ondergaan staan je toe noordwaarts te trekken
de onvergankelijke sterrenbeelden heten je vriendelijk welkom
ze noemen je uitmuntend en prijzenswaardig
je komst in goede conditie werd bevolen door de verborgen schepper,
mijn welbespraakte herder

neem mijn brood neem mijn bier
neem mijn melk neem mijn rijpe vijgen
neem mijn hele wezen
neem de geschenken neem het voedsel
neem de verse vruchten al wat goed is en onbedorven
doe je er ruimschoots aan tegoed en verlustig je erin
ontvang de verfrissende weelde van je hart –
voor immer bij haar

~

(naar een inscriptie in de graftombe van Qen-Amoen)

Two Translations

Mountain song

My wafer-thin flanks are ours. Our feet are ubiquitous, day and night we cry. We rustle pure rustle silver and sweet our weeping. That’s the trickle you hear.

Those who perish perish in us. Well-mannered we stand around them in well-cut shrubs and woods. The firebreaks derive from this or silence us open. They are silent in each individual case.
It’s quite a buzz. Those who perish in us perish infallibly.

Ask the skies, the cattle. Where we rustle, ooze, sigh, they ring. My wafer-thin flanks are ours. The firebreaks derive from this. Ask the guards, the sea.
Our feet are everywhere. Our feet are serif letters. They sing softly. Wordlessly still.

Even the unfathomable, the rock solid is ours. Born from motion we freeze. Ice cold. We stand, lie, serve our time. Lean over you, roughly survive.
There are, certainly, those who perish in us, but we are also dance floor, stirrup, there’s liveliness and lots of praying.
The tinkle is additional. Cattle, believers, things like that. We trickle.

~

Forest management

Armstrong, our Benjamin, closes the line. Fingerling and Birdwhistle protect Rustlelove, I cherish my crown as the highest point of the curve.

We sway shoulder to shoulder, speechlessly joining together, embracing the wind, carrying the cloud, which never looks like us. Jackdaws’ meeting punctually in the plush.

Millions of names we sprinkle between our toes, the itch in the earth’s armpit houses their whispers and we whisper along. Toe language. Breath hymn.

The curve that makes us psalm vapor circuit, woolly resilience, we peal like palms.

The saw awaits us.

Armstrong was the first to know. We called the nestlers and rollers. They came in droves, cloudlessly approaching us. Benefit free of charge. What accumulates is the curve, breathes fear, willing will.

Rearguard sent the latest news, we know him, he cannot lie. Chton confirmed it in stone and fire. Ants, she called them, ‘‘they don’t know anything’’. I said that ants know a lot. It was just a metaphor, according to Chton. Armstrong trembled.

We sway speechlessly, shoulders together, embrace the wind, carry the nests, the cloud that does not resemble us. Standing is a breeze.

The saw awaits us.

Rustlelove is doing what he has to do now. Unmistakably abele. In the hope of awakening in resurrection. The heavenly rivulet.

~

from: Songs from the Primeval Forest, 2020

ill. Piet Mondriaan, Bomen aan het Gein, 1907-8

Echo’s

Echo’s

doodstil hangt de albatros
daar boven in de lucht
en diep beneden de rollende golven
in doolhoven van koraal schuilt
de echo van een ver getij
stroomt soepel over het strand
en al is vloed en watergroen

en niemand bracht ons weer aan land
en niemand weet waarom en waar
maar iets verroert en iets beproeft
omhoog te komen naar het licht

vreemden lopen langs op straat
je kijkt elkaar per ongeluk aan
en ik ben jij en wat ik zie is mij
en neem ik dan je bij de hand
en leid je door het land
en help me te bevatten
zo goed ik kan

en niemand zegt ons loop eens door
en niemand eist sla je ogen neer
niemand spreekt en niemand durft
niemand vliegt er rond de zon

wolkloos val je elke dag
op mijn knipperende ogen
je noodt me spoort me aan
op te staan
en door het venster in de muur
stromen op de vleugels van je licht
miljoenen stralende boden van de dageraad

en niemand zingt me nu in slaap
en niemand dekt m’n ogen toe
dus open ik de vensters wijd
en roep je aan, de hemel langs

(naar Roger Waters)

ill. Claude Monet, Impressie, zonsopgang

Mercy les fruits

 

Mercy les fruits

 voor Dirk Vekemans

 

M) Is voor mama

 

Geloofd zij de schenker, het zwijn
het aanmodderen tot het spit, de ranke ranken
waar zwelvoet zich laaft aan het vette
het zoete, de hars

Verscheur mij, versta mij, heb lief

braak het ijverig brakland, betreed
met uw klompjes wat breekt
zich versleutelt in aanvoegende wijzen
uit verdachte windstreken waar slechts volle
boezems worden beloond
met eerbied en drankzucht

lisa is dan ook volmondig
toegelaten M=A=T=E=R=I=E.
Open, steek & smeer
de spiegel op de smeden langzaam uit 

 

 

Q) Het oog van de naald

 

Bij het eerstvolgende uitroepteken
trek ik mijn revolver, in tantwèrpse gekocht
maar niet aleer te hebben nageplozen de sporen
op sporen naar Bombay en Haifa
de spraak & het spreken zijn gediend
met een vet vest om het gevest

beveilig alfbedt met oortjes
vervang zonbril door zon
wees maanziek breek wetten

volg de almaar verzandende getijden
word slib. Spreek Moerstaal

 

Y) Pacifique

  

Daar dobbert de dode op zijn sleetse vocalen
richt zich op in de schemer
van zijn schaamte

en uit azuren armatuur
ontspruit eenmaal alziend
één ansicht
afros als amor alom

navigeren is voor losers
verteren voor boozers

schuim schatert tot in het schattige suizen
dat zijn zever verzilvert

dat is
nog eens
sterven

 

 

 

treffertjes: maanziek, schuim, spiegel, zwijn
schilderij (triptiek): Monica Lukkenaer

Vliegenlied (Auden’s sponde)

 

Vliegenlied
(Auden’s sponde)

 

plant die werkschuwe kop van je
op mijn stinkende oksel, scheet
tijd zal je leren en je o zo mooie koortslipsmoel
schroeien zal je eigenst mooie bekkie
net als al die andere smart ass kids
ze bijten in het zand – wat wil je voor ontbijt?
zolang je in mijn tengels slaapt mag je roepen
om je moeder maar van jou blijven ze af
al lig je op apegapen halverwege death row
jij bent mijn lekker stuk

dat gezeik van ziel en lichaam – wat kan ons
dat rotten wij liggen lekker tiet aan tiet
niemand die ons dit simpel heuvelpretje
ontneemt of het goddom verbiedt
zeker niet die sloerie die zo gewichtig doet
alsof sex iets anders is dan liefde en et cetera
besuikerd met die praat van goddelijk en alom
zij paait haar paapse priaapjes en hun tuig
terwijl ook die in hun glashelder moment
het ijs van zich afschudden, zeggen: vuur!

digitaal of hormonaal? de wekkerklok
zegt 12.00 – is er dan iets beslecht?
ik ken lui die zweren bij de koekoeksklok
en ze bedoelen -jong die wassenaarse gasten
die liever iemand bij het kaartje leggen witwassen
dan hun dochter van vioolles afdoen
ze willen alles – desnoods zetten ze bussen in
of ander materieel – maar mag ik even
lekker lebberen lispelen loveren
ik zal geen nano niet vergeten – nooit

smoel darkroom koortsdroom – foetsie
wou dat de smog van de ochtendspits die
zich zo slordig om je benevelde rotkop drapeert
betekende dat het weer zo’n dag was waarop
pacemaker en blik de dienst uitmaken
dat vanaf dan de wereld genoeg wist, net als wij,
we stierven van de dorst, we likkebaardden aan de
debutant – kleefkruid is het, zoute drop
je wankelt zó je nachtmerrie uit
mijn klauwen in, mijn idee, mijn oude huid

 

 

ill. Maurizio Barraco, Sisters

 

Larkin to Amis

 

Dear Kingsley,

I write at 4:30 on a Sunday—well, this one, to be precise—what you might call the arse-hole of the week. Lunchtime drink dead, not time for six o’clock gin. Tea? Don’t make me cross. Sorry you are feeling lowdown; I sympathise. I don’t know that I ever expected much of life, but it terrifies me to think it’s nearly over. I mean there can’t possible now be any good bits like going to Corfu with some busty ex-Roedean girl WHOSE FATHER GIVES HER LOTS OF MONEY and who loves being pocked (‘it’s better every time, oh darling’), or being a novelist. I don’t want any of that swearing. I mean, you’ve become what I dreamed of becoming, and I don’t suppose you ever dreamed of being a librarian. If I’m so good why don’t they pay me enough money to go to some southern beach and lie on my belly (or someone else’s)? Eh? Now there can only be don’t normally take on anyone over 55, like to do a few tests if you don’t mind, am returning it because it isn’t really up to your own high standard, afraid I must stop coming Mr Larkin hope you find another cleaning lady to

 

AAARRRRGHGHGHGH

 

TV seems awful these days. I got one last December, and it was all right for a bit, but now the novelty’s worn off I suppose and there seems nothing but chat shows and non-comedy and B-films and NEWS—God how I hate news—I can’t watch it—to see these awful shit marching or picketing or saying the ma’er wi’ noo be referred back to thu Na’ional Exe’u’ive is too much for me. Why don’t they show NAKED WOMEN, or PROS AND CONS OF CORPORAL PUNISHMENT IN GIRLS’ SCHOOL oh for God’s sake Phil can’t you NO I CAN’T

For God’s sake keep writing dear man, for life’s unexciting.

Penelope Fitzgerald’s prize-winning bum,

 

Philip

 

[From a 1979 letter from Philip Larkin to Kingsley Amis. Larkin, who was born on this day in 1922, and Amis enjoyed a long friendship. In their respective Writers at Work interviews, both Larkin and Amis spoke about their working relationship; the two shared unpublished writing with each other. In Amis’s case, Larkin provided “very constructive suggestions” on the “feeble” first draft of his novel Lucky Jim.]

 

 

ill. Malcolm T. Liepke

 

de moeder ruggelings

 

 

de moeder ruggelings

met de zon op je rug zie ik het middagmaal
je schouderbladen spiegelen je borsten
wat is het lichaam? verpakmateriaal?
is het prima mater, nigrum nigrius nigro?
wat is ik wat jij zo stellig sidderaal?
de aarde drijft op wankelblije korsten
zo is ook mijnbouw vulkanisme geniaal
aangeboren zangles colorate tudeljo

dat geldt vliegzaam ook in bossen
zoals zij schoorvoets naderen
in hun gejatte indianendossen
we spreken dor van onze vaderen

maar je gulden ruggebladeren
vangen steels m’n watervossen

 

 

ill. Maurizio Barraco

Wij blijven hier… hurkpoepen

Het is niet de primitieve manier waarop mensen van onder de sahara zich ontlasten, noch een fragwürdig erfstuk van de homobeweging. Hurkpoepen is de meest gezonde manier van defeceren, dat heeft de beeldschone Duitse Julia Enders ons uitgelegd in haar boek met de tenenkrullende ondertitel De charme van je darmen.

Het is openbare instellingen een doorn in het oog. Mensen uit ‘andere culturen’ die niet anders gewend zijn, gaan met hun schoenzolen op de toiletrand zitten, ontlasten zich niet in het midden van de pot maar langs de bril, waarna zij hun poep met een stukje wc-papier tevergeefs proberen te verwijderen en het alleen verder uitwrijven. Het ontbreken van een waterslang, dat hen de gemoedsrust had kunnen geven omringd te zijn door enige beschaving, frustreert de hurkpoepers dermate dat dit leidt tot plotselinge, ongecoördineerde bewegingen van hun half ontklede lijven, hun onwelriekende vingers en hun besmeurde achterwerk, hetgeen de hygiëne in het toilethokje niet ten goede komt.

Om deze mensen, die men in politiek correct Nederlands graag bejubelt als de “ánder”, hygiënische mores te leren, heeft men een integraal verbod ingesteld op hurkpoepen. In de intiemste krochten van onze openbare gebouwen zijn verbodsbordjes opgesteld die de waarde nieuwkomer erop wijzen dat hij in dit land dient te defeceren in de zelfde houding waarin we dineren. Maar of zij deze maning ter harte nemen?

Ignoramus

We kunnen het niet weten. Dat maakt toiletmores juist zo interessant. Om te doen wat de tijdsgeest voorschrijft, observeren, ‘in kaart brengen’, bespieden, dient het Westen een laatste bastion van privacy prijs te geven. Het recht om op de wc niet absoluut gevrijwaard te zijn van de blik van anderen. Gehandhaafd kan het hurkpoepverbod daarom alleen in een klucht. Stel je een handhaver voor in een lichtblauw uniform met een gaaf antihurklogo, die zich bij het toiletbezoek van een persoon met een hurkachtergrond of uit een hurkgevaarlijk land, voor het toilethokje posteert en de poeper moraliserend toespreekt:
“Je weet dat je op de bril moet zítten…”
“Ik voel het aan mijn water dat je niet op de bril zit…”
“Het is eigenlijk niet toegestaan, maar wat als ik per ongeluk onder het deurtje doorkijk en je voeten niet op de grond zie staan?”
“Zittend poepen klínkt anders, Abdullahi…”

Het toilet wordt op die manier tot het paradigma van onze tijd: een biechthokje waarin je kan zondigen. Een plek waarin men geheel met zijn geweten alleen is, bekeken alleen door de Almachtige. En slechts daar, op de allerprivaatste plek, afgeschermd van de controlerende blik van de wereld, is het nog mogelijk om absoluut te zondigen. Omdat zij onzichtbaar is, blijft de zonde vanuit het perspectief van de oordelende neergaande cultuur imaginair, we beelden ons in hoe de Vreemdeling op de privaatste stek die we hem niet kunnen ontnemen zonder onze eigen cultuur te verloochenen, de absolute zonde begaat, het ultieme affront tegen onze beschaving, juist omdat die beschaving voorschrijft dat het onzichtbaar en dus straffeloos moet blijven. Hurkpoepen is het absolute metafysische verzet tegen de Westerse moraal die arbitraire waarden als rationele en alternatiefloze doxa presenteert.

In een nihiliserende samenleving waar de hoogste waarde hooguit schouderophalend en nonchalant wordt nageleefd, kan het begrip zonde tegenwicht bieden, mits we ons die zonde voorstellen als iets dat is afgesloten van het publieke discours dat absolute waarden vertrapt. Iemand betrappen op de zonde van het hurkpoepen is zélf zondig, omdat het impliceert dat de wc-rust is verbroken, een van de fundamentele principes die ons sociale contract schragen. Een zonde die niet zonder zonde kan worden geobserveerd: in proto-nihilistische tijden is het de perfecte impuls voor irrationele trots op de eigen cultuur.

Anatomische les op rotsvast papier

Anatomische les op rotsvast papier

sushi is een misverstand.
in eeuwige sneeuw laat zich
goed geconserveerd vinden wie
verder
levensteken en beweegreden ontbeert.
sushi is een binnenbrand.

sushi is een binnenbrand.
hamertje-tik & blaasvoetbal
ontsnappen aan de aandacht.
wel spoelt nietsvermoedend de kartonnen vis
door het levende leven voor wie
verder
zaal en zeden zacht fileert.
sushi is een winkelpand.

sushi is een winkelpand.
de modderlaars is god.
men woont er in werphengel en kleefrijst
en lalt zijn lof van sawa tot wadi.
want o goed verborgen al wie
verder
ontheemd rondsluipt en zich bezeert.
sushi is een bisdomkrant.

sushi is een bisdomkrant
die zich volleerd bezeert
aan het machtig klokkenspel
dat zelfs ooglaploos u weet te vinden
bij abt & nontij.
sushi is een winterwant.

sushi is een winterwant.
hier roept klaaglijk maar welluidend
de buikige draailier om moord
terwijl ieder geen zijn vingers brandt
aan het spit waaraan de aarde
braadt.
sushi is een kinderhand.

sushi is een kinderhand.
ze groeit er als een sleetse
vraag tezamen met de wijsheidstand
en beeft en geeft voor wie
verder
van de twijfel leeft.
sushi is geen zilverzand.

sushi is geen zilverzand.
het viel eens hemels douwe,
zee en branding rijmen hier op niets
net als het stellig stil refrein
van troetelkind tot hoorngeschal
al klinkt het nergens naar.
sushi is een misverstand.

https://soundcloud.com/vilt/anatomische-les-op-rotsvast-papier-adriaan-krabbendam

Ik ben de googlekoe

Ik ben de googlekoe

 

gorgelgoochem reis ik met u
mee langs alle uithoeken
van het vreemdgetaalde & weer terug

vrees niet, niets is veilig
voor mijn babelbabbel
aar & kous van ver & der

ook een grijnslach kan ontlokt
aan een bloedend enjambement
niets is veilig, alles went

er staat hier een abeel te dorren
volgens het rode kruis
komt ie er wel bovenop

estafette is een spel, geen
metafoor, kleuren maken expres
u van de wijs. in het groen

dansen de nog schaarse insecten
ruiggerokt de homerushommel
in de snotgele hars van dennen

we houden wel van een verzetje
zolang er iets te smikkelen is
jij bij voorbeeld, zoals je

alles opent en begrijpt het zweet
van stierenochtend wolkengoud
taal is zand & spaans benauwd

zo zout krijg je ’t niet meer
op je bord van alledag
niets is veilig, alles went

 

~

Schoonheid haar kleed

 

Schoonheid haar kleed, lijk de nacht
zich wolkloos hult in duister hemelrag,
en al de fraai oplichtend sterrenpracht
glanst van haar aanblik en oogopslag:
zo nu verbloost het licht en haar verzacht
dat het spansel ontzegt den wulpse dag.    

 

~

 

naar Lord Byron

 

 

ill. Maurizio Barraco

Wij zijn woorden

            Wij zijn woorden

Wij zijn woorden.
           Je vervoegt mij, wij gaan aan de haal.
Verberg mij in alinea’s.
En wij schuilen in de taal.
             Neem de letters voor lief.

Wij lopen schreef in uw verhaal.
Wij zijn woorden.
             Alleen de naamval plukt me kaal.
Vergeef ons dat ik beef.

Elk woord een oord.
Waarin wonen schuilen is.
            Een vissersbootje zonder vis.
Neem ons voor lief.

 

 

 

ill. Odilon Redon

6/01/2019

uit ‘het dagboek van Anke Veld

“fuck the future: wat niet is, moet komen.”
Anke Veld 1/05/2021

 

ik lig in bed, ik waak, ik woel, ik vind geen aarding
in het draaien, keren dat ik doe.
er is een beeld van jou dat door mijn wezen jaagt, 
het laat niet af, het houdt niet op.

jij ligt in bed, ik duw en streef en sterf in jou.
jij kreunt omdat je niet meer kan,
je stamelt ‘nee’ en ‘nee dit kan niet nee’,
dus ik ga nog meer in jou tekeer.

en dan

de nekslag achteruit,
je drukt je achterhoofd de kussens in,
dat zachte wil niet kennen deze kracht van jouw ontluistering.
de aarde wijkt, de zeeën splijten,
monsterbaarlijk is geheel jouw lichaam
dan gebeurtenis, ontwaken:

je slikt en

in het bulderende suizen van het stille punt
omvormt zich tot kolos, kadaver en geraamte van de tijd
het woeste beest dat in je hals als honger leefde, de mastodont
die slokt, en slokt in de verpletterende zwaarte van zijn reine git
en die mijn snokken vreet, mijn spasmen, en die de kamer eet, en die heelal en jou verpulvert en vergeet.

uit jouw lichaam dan stijgt langzaam op
versplinterd licht
het zilveren zingen van gods glinstering.

 

Zeef Mijn Ziel Niet !

Zeef Mijn Ziel Niet!

Er zit een code gekerfd in mijn
donkere ingewanden, die onder
zekere omstandigheden
mijn lippen doet pruilen,
mijn water breken.

Een kracht, alleen met
fluwelen handschoenen en zijden
blinddoek te benaderen,

kabels strak, touwtjes vieren,bloedgolven
in de binnenlanden!
Loszwierend sterrenstof en ander puin,
behorend tot de kringloop van mijn
verdronken leven.

Ach, zo glinsterend te zijn, een lichtroze
windhoos!

Laat mij maar wegwaaien, doorkrampen,
uitspoelen, ik
ben niet te redden, wat had je dan
gedacht?
Mijn smorende geest laat zich niet
de hand aan zichzelf, noch
geprakt door een theezeefje!

Zij is wat zij wezen moet,
puur en ongezoet,
een enkeltje
naar haar eindpunt.

Diarree en angsten

Stel de temperatuurfilter in zoals jij dat wilt!

Je eigen dromen zijn het mooist

the voice is over in hard roze

er is toch geen beter gevoel dan dat?

 

techreuzen worden van drie kanten bedreigd

digitale drones klinken en proosten

in willekeurige bistro’s

 

wat dacht je van een warme zonbestemming

waar het van de winter min. 20 graden is?

#236

#236

 

Het ligt niet in de aard van mijn heilig
surrealistisch huisdier om tevreden
voor zich uit te staren, van alle kanten
loert gevaar en de monstertjes zingen

een treurlied over vaders versleten
duivenhok waar kwetsbaar en verlaten
de oude vogels dansen als ratten in
de val nu de zomer voorbij is en

ik hier weg moet zit het gruis tot diep in
mijn haarwortels, nog groen valt de nacht die
ruikt naar vermoorde bomen, ademloos

wachten de ongeborenen en verdwijnen
te vondeling gelegde eendagsvliegen in
september uiteindelijk in de troost van pijn

Ad astra per alam

Ad astra per alam

 

neem me mee, o zwarte hippogrief
breng me naar je hemels nest
schaak me naar je licht gewest
‘waar dan ook maar niet hier’

nimmermeer het onbeweeglijk zwart
van het blok dat ons zo straf omklemt
vanaf de doodsklok mikten we met smart
op wolken voortvluchtig, onbestemd

leen mij je vleugel, vogellief
één maar – hoeven hoef ik niet
voer me naar het sterverschiet
daar wacht mijn stil verblijf

het onmetelijke stierf in onze duist’re blik
doof zelfs voor de roep van leeuwerik
werd een eens zo stralend immermeer
tot het doffe dwingend nimmermeer

en, zwarte hippogrief, vereer
de aarde met je gevonden licht
ze lacht je toe, zie, ze zwicht
ten afscheid immermeer

 

 

 

 

 

uit: Edgar Allen Poe en anderen, The Raven, Louter duisternis, Darkness there and nothing more, Stichting Spleen Amsterdam 2019

ill. Odilon Redon, Zwarte Pegasus

met dank aan Charles Baudelaire, Efraïm Mikhaël, Henry de Régnier & Odilon Redon. & aan Maaike Molhuysen

De geplande werkzaamheden gaan niet door

De geplande werkzaamheden gaan niet door

Maar inmiddels poedert zich de Dame
en bewierookt zich met Gods odeur.
Gerard den Brabander, Parijsche Sonnetten, 1947

 

Je nam me bij de arm – naar achter in
de tuin, waar tussen bladeren en struiken
de restanten lagen van het leeggeschopte nest.

Het was intiem – of was het dat? – hoe kon ik
weten dat wat je daarmee wilde tonen
de waarheid was, cocon van het verraad?

Geen bach, geen brood, geen rede
die een antwoord vormt – tegen
blind verraad is geen mens bestand.

De koekoek is in het land.

 

*

 

Gij hebt nooit echt in iets geloofd
bij u is liefde louter strategie
daaraan ontbreekt de lust & elegie
ge hebt nooit ergens in geloofd

Uw roeping? een straffe kille dirigent
een stoephoer die pijlsnel nâ de duivel rent
gij hebt nooit echt in iets geloofd
bij u is liefde niet dan strategie

 

*

 

De slang aan hare fabelborst
waarnaar de domme kleuter dorst
de achterbakse vrouwpiraat
zijn plek opeist met leuterpraat

Zoals zij in de leugen trapt
die zelf zo blij vertelde
als was ’t voor de min & grap
– had verder niets te melden

Dat je stikt in je verraad
wegzinkt in rotting & verderf
om wat je hebt geflikt vergaat
Schenster, wijk. Vloek god & sterf

 

 

 

 

Adwaita’s Zonnebrief

 

 

Als ’k aan een brief van wie ik liefheb, smul,
verleng door kleine hapjes ik ’t onthaal:
mijn ogen likken zuinig iedre haal,
iedre misplaatste punt op, iedre krul;

met een gedachte aan mij, een glimlach, vul
ik ’t wit tussen twee letters, en ’k vertaal
een inktkladje als een half beschaamd signaal,
dat – als de pen – het hart vol was en gul.

Zo lees ’k, als voor een hele nacht de zon
verreist, aandachtig langs de horizon
zijn afscheidsgroet in gouden hiëroglief;

en ’k voel verwaarloosd me en teleurgesteld,
als ’k niet, letter na letter, heb gespeld,
voordat ’k naar bed toe ga, een zonnebrief.

 

 

J.A. dèr Mouw (1863-1919)

 

 

 

 

ill. Jet Nijkamp

 

 

 

 

 

 

O is een bloem

Een bloem is een O

 

Lieve ladder naar het lijden
open wachtpost roemerkelk
oven vol met moedermelk
laaf uw zuchten aan bevrijden

Bloem der passie wacht op elk
zacht en zeemzoet uw verblijden
zo omhelst u ons verscheiden
botert openmonds, & verwelk

 

 

 

After the Fall

If all goes well, a second sky will be born from the sea, the moment after you touch it.

When you will no longer be able to fly, you’ll have to hide in remnants of waves. You’ll find a passage in the ruin of your own reflection over the ocean.

My emaciated albatross of memories.

Facing wind that you have abdicated, you’ll find in the gate of foam, three havens of sea.

movement
expanse
depth

In clarity extensively brewed by waters, you will count off hours. All the oscillations that separate you from immobility and memory of the first shore.

You will wait longing for a time before the fall. Lulled by the sound of wavelets on your skin. Bringing fictitious light of flight to your dormant arms.

 

infinity of starry nights
we learned to close our eyes
eyelids like butterflies
we closed them and images came
days came
and again
we extended our wings over dry rocks
where uncountable years ago
we uttered our last cries
before sliding in a tangle of high transparency
surrounded by silence
losing sense of gravity and verticality
we were drifting
moving our wings and our adventures
no trace to immortalize our tearing
in this moment
in ocean
we flew over beds of shadows drawn by tides
we were looking for a figure
each other
someone to recognize
to offer a smile
and again eyes closed
coming images
days
and a fierce beam diffused across the landscape
through a slit on the liquid surface
our flight over fatalism caressed its gloom
and we slowed down our wings in an attempt to reach stillness
closed our eyes blind
never to see anything again
no longer to remember

 

Even if I am doomed to silence for the next 847 years, you will rear up out of the pool and I will try to imagine what was going on before this.

I will try to imagine how.
I once had a personal relationship to the world.

You’ll emerge long after dawn. I will be tired, miserable and funnily oblique with my crushed wings.

For you, on this morning, I will lit up the sky with stones.
For you, I will clear all gravel pits of their darkness, so that I get at least the visible imprint of your escape. Memory will become a secret of feathers. Nothing to testify elsewhere and otherwise of our life. No voice to comment our amnesia.
Our loneliness.
Our eternity.
Our love and our silence.

For you, I will unfold in a drizzle of light, as if to emphasize futility of either presence or absence. Fall inspired by the night of disappearance. Secrets that govern the kiss of sky and sea.
 
But I cannot tell you about them, you will have to wait for 847 dusty years.

Later, a grandiose bruised fire will stand reflecting the persistence of elsewhere and otherwise. And I will bend over dawns, mornings, middays, and afternoons. In twilights, we will mull an answer together.

When I will lie down on the last appropriate place, adorned with algae and pecked by birds, it will happen again, once or twice a day, that I will have the illusion of consciousness.

And I will open my eyes in surprise.

A flutter of birds will disband, afraid by this unexpected movement. They will try to fly in my deafening silence. Wings and feathers will stir the idea of sound.

Whenever I will open my eyes, multitudes will burst to the surface without penetrating my memory. It will be stopped as a cinematic still.
Forever on my retinas.

And I shall set rules of a sad game of idleness and melancholy.

A losing bet between myself and chance.

To win, I will have to capture in a single snap 554 seagulls exactly: no more, no less.

(It is a number I always loved for its musicality)

Nonetheless, it bore me no luck.

I will mutilate my gaze to make a grid with 554 facets, to assess my glance and the outcome of the game. But each time as I will open my eyes, the total number of birds will approach an ideal and harmonious value, and I will lose.

Whether during a sleepless night or after a dark limbed day, the original question will arise, and before long you will remain dazed by its alternative: “do we fly or fall?”

You will not cease singing thousands charms of your shining wings.
Your monologues will call for many heavenly creatures, as you will continue rotating and turning in an approaching crescendo.

Hoping that someone will suggest a method to continue spinning without first having to die drowning.

You will sing clear skies, and then create clouds out of your own breath.

You will smile knowingly as nothing ever prevents poetry, even when it encompasses loss of hope.

And it will push you to declare that the sky is beautiful regardless of its place in the landscape, and of your rushing out of the painting.

You’ll show all your beauty in the mire of a sub-dream.

against shores where equinox is a dying
sea we will place our anticipation for union of blues
we will strengthen secrets
appeared in nonchalance of dreams
we will imagine men and women
living on non-submerged lands

in a trembling voice
we will wish to invite them to witness
the moment of the kiss of sky and sea
but we will bite our lips instead
our mind becoming too confused to speak in words
it will deviate spiraling above the waters
hiding access to great depths
and then
our dead wings will return to the endless sky

 

I will open my eyes after the fall
or is it you
and we will see birds flickering in surprise

 

 

Marie Veronika Zorn

Tuesday, 9 August 2016

https://www.facebook.com/dreamorous.encore

 

ill. Luke Elwes, Floating World, 2011

 

 

 

 

Dèr Mouw Convent (press release)

  Dèr Mouw Convent
opens with multilingual
 open source exposition

                         ~

First visitors arrive in the entrance hall, which functions as the start of the exhibition.

“There are only visitors”
De Selby

 

Works are shown by various artists, amongst whom A. Andreas, Angela Denusa, Carol Novack, Jaan Patterson, Spencer Selby, Doemoedzi Soema, Charlotte Vekemans and Dirk Vekemans.

The entire “Bob Ross Conspiracy” by Otto Maanzaad is shown at the newly openend Garden Galleries.

Showpiece is a work by painter-poet Archimedes van Zandvoordt (see below), who will disclose some of the songs he found in the Tower, later in the evening, accompanying himself on the ancient ud. Backing vocals are performed by The Open Burka’s.

Discussion: Image Building and Plagiarisme; Freedom of Speech in the Visual Arts; Internet and Beyond.

Newly Wed: Poets reading poems just written ten minutes ago. Just for fun.

Doemoedzi Doema will recite some ancient Mesopotamian myths.

Special guests and suprise acts.

Demonstration by the KL Fire Brigade in collaboration with the Alchemical Artists Allies (AAA).

& much, much more…

Entrance free.
Children welcome.
Smoking areas in every space.

Location:
Dèr Mouw Convent, Kessel-Lo
(dry area near the station, clear signs from there)

No parking lot.
Runway available.
Private protection.

Exact date is a secret (as are most dates and grapes).

RSVP RSVP RSVP RSVP RSVP

 

Showpiece: A. van Zandvoordt, Dawn of International Voices Encouraging Poets from across the Globe (2008)
main ill. Kessel-Lo skyline, with the Dèr Mouw Convent premises in the upper right corner
ill. Kessel-Lo Venus
ill. pronkstuk in the entrance hall, Blake’s Garlands

 

krochtzog / korstmos / koortsvos

            krochtzog

 

in de brij van jij open t ei
meur van alle goor gemaar
sluip in de gotspe van je daar
spui & spocht t slurpend vocht

door sloppen dol & dool vuilblij
plooi je tochtig gulle smuller saar
verhemeld bruut ik daarnaar staar
snaar die zuchtig leeft & beeft & lilt

& och besmeek waarvoor je vocht
geil op de take waarop je ijvrig gilt
de nacht: het smacht het kracht het trilt

wie sterft staat lachend op de tocht
één deur die ongeopend je verzocht

(doch vredig weidt het vee van vilt)

 

 

            korstmos

 

n traan n mol n blind orgaan
baant zich n weg zo zelfvoldaan
. . .
stil is t hier binnen t dier

wrijft zich de toges smurrievrij
klokken spelen klare kantorij
. . .
wild is t hier binnen t dier

welaan verorb de kluit
bezing de bruid uw buit
zilt smaakt r binnendier

van linnen zout is t wier
de smaak is raak & recht vooruit
mild maakt t minplezier

 

 

            koortsvos

 

samenvatting godsgeschenk
sprak zij en riep goden aan
omarm het rijm lief komaan
vrees alle vrucht verdenk

me niet t staat & klopt
laat uw wreedheid in me gaan
uw wellust tot t is gedaan
spoor aan tot u t in me schopt —


…de dag breekt aan wrijft
ogen uit nog wat verstijfd
de schuwe schouder van de nacht

uit dromen ver zo sterflijk zacht
klinkt op haar sterrenstemmenpracht

‘Was jij dat, die voor altijd in me blijft?’

 

 

 

in: Poëzie is geen oase… Stichting Spleen Amsterdam 2018
ill. Pablo Picasso

 

Samenvatting

Samenvatting

 

In de onverhoopte vrede
stamelt het gevierd verleden
snikt de blootheid van je weelde
blozen al mijn ijv’re leden

In je grote bruine ogen
drijft mijn tere onvermogen
& het smelten van je lippen
heeft mijn hart woest meegezogen

In het zuiver goud
dat ons wellust kust
zwerft het lieve oud
slaapt in diepe rust

       & al het zout
       wordt nooit geblust

 

 

 

 

ill. Auguste Rodin, L’éternelle idole

A deux genoux devant ton beau corps que j’étreins.
Élève de Rodin, Camille Claudel en fut aussi l’amante:
on dit que le groupe sculpté L’éternelle idole fut inspiré
de leur relation pour le moins complexe,
qui inspira des lettres passionnées à Rodin. 

 

 

 

A & O

De gave

 

Alsof Artemis het wist;
in een oogwenk was ’t beslist:
we zijn elkaars geschenk,
de kus blijft onbetwist.

Op de vleugels van haar wenk
wiegen in een wolkenslenk;
Ze heeft zich niet vergist –
we zijn een godsgeschenk.

 

 

ill. William Blake, frontispiece The Marriage of Heaven and Hell 

 

 

 

 

 

 

Van de spraakloze appel

 

Van de spraakloze appel

 

de schoonheid van de meisjes
of de kracht van zeewier en driehoek
zo glim en geurvrij om zeep helpen
dat doen de scheermesjes

maar ik spel van het gloren v
en van de stoppels kant acht
het spraakloos begin

daarom mij mag men in een appel
niet doen verkwijnen
dat is de rol van de wolken
met hun ingezeepte spiegels

maar mij het is glijbaan te sappel
zo reukloos verdwenen bijgot
in een beignet te bederven

 

 

 

ill. Dyalma Stultus, The Fruit Bearer

 

 

 

 

 

Wadi 2007

Wadi

Zacht is uw kruin en gij hebt net gegeten
onder den vijgenboom, uw lieveling.
O vrouwenschoot, gij zijt het diepste ding:
breuklijn te zijn, adem en dood, alles te weten.

Maar zie, in u ook stormt de wellust op
tot hevig branden, niets dooft uw pit:
uw vuur is water, verstijft mijn lid,
het dwaas gepluk in u voert mij ten top.

Ach, smaak het zoenen van uw lief vagijn,
het heerlijk geuren waarin wij liefde baren,
geniet het zilt geheim, dat wij bevaren,
dwaal door de rimboe, waar uw lippen zijn.

 

 

Im alten Ton

Pastorale

 

Melkwit zeezwart zingt de zuiv’re nacht
aan alle kruiken het lipbesluipen zacht
adagio & adamant de slikkende adem
ibis der dodenwacht – och stil omvadem –
komt aangedropen d’onmachte minnekracht
en schouders’ onverwachte zinnepracht

Maar wier queest’ meanderspeurend
over branding schuimrijkgeurend
laat na haar beoogde boezemfrons
het duister harer ogen elk van onz’
uithuizigheid en spraakloos dralen
ypsilon & yuccamot zwijmend dwalen:
stoor geen der ruime feromonenzalen
eer u wekt een jammer bloesemfalen
na alles wat zich lijmen, rijmen dacht

 

 

 

 

ill. Edvard Munch, Zomernacht aan zee

 

 

 

 

Aan het ven

 

Aan het ven

 

Lethe in haar vuistje
lacht om al wat wegdrijft met de wind
Afrodite steelt het kruisje

geeft haar minnaars wat hen zint
Mnemosune, lieflijk huisje
waarin ik rondloop als een kind

Water duister
waarin ik niets hervind
Waterluister
waar jij mij stil bemint
Water, fluister
geef mij je blije hint…

 

 

 

uit: De beeldspraak van de Tarot, een speurtocht in het onmogelijke, Altamira-Becht, Haarlem 2003

ill. “De Ster”, obscuur tarotspel, met letter Ajin i.p.v. Peh

 

 

 

Leda revisited

Hoog bezoek

 

Och, de schoonheid van zo’n meisje
praat me er niet van. Neem Leda,
wie evenaart haar duistere schoot
dan zijzelf, der waat’ren dood?

Ik zong een ander, aardser wijsje
bevlogen en bevleugeld, hopla!
bedronk mij, valse parakleet
aan hals en snavel, verenkleed

Zij huivert voor de overmacht
maar ware lust kan niet bederven –
ons smachten maakt haar boterzacht

Zelf wist zo zwaanlief haar te werven
en mét haar al zijn zilv’ren pracht
in gouden licht god’lijk doen sterven

 

 

 

bijdrage aan Als ik jou eenmaal verlies – Gedichten van Rainer Maria Rilke met reflecties van hedendaagse dichters, Stichting Spleen Amsterdam 2018

ill. Erich Stephani (1879 – 1956)

 

 

From 5 to 5 and back

Ik loop de straat uit en bel aan waar ik tromgeroffel hoor. Een vent met een kop als een grothyena doet open en begint te zingen. Door een harde windvlaag slaat de deur dicht. Ik bel weer aan maar er wordt niet meer opengedaan. Later blijkt de mayonaise niet in de aanbieding. Sirenes klinken om het kwartier. Nergens schijnt de zon zo hard.

U bent erbij

 

uitspansel / seismogram

 

hier is ’t
een uitgezochte
plek om te verdrinken
in al het eeuwige en brede

proef het geweld van de ruimte
tedere tiran met een navel als noodverband
het groots laaghangend zwart gat
voorzien van pluimage en gifdamp

u kunt er naar believen smoren
in de armen van opgeslorpt water
stemloos en smetteloos als de stront van uw lief
in de vetgemeste rivier uw ondenkbaar vertier
galm en geil de geheven vinger van de uit de rijen geplukte populier

het stinkt er naar pluimen en torens eenzaam gevorkte vlaggen
wijl de bodem onder u wordt weggeslagen
door per abuis geplaatste buizen
van poldermuziek zoekend naar poep

misschien bent ook u brandbaar
wie zal het zeggen fossiel bent u alvast
grijp maar de scheuren in uw brandkast
en zing naar believen van dampen veelkleurig
van het onversaagde dove gloren

boer bent u of boomgroep maar averechts
uw lokroep een uiterst kapotte tv en nee
vergeet niet uit te checken als u uitstapt
want het land is de grap met de vunzige baard
die u vanaf nu overal nastaart

 

 

 

foto: Wilhelminapolder, Michael Beutler, Polderpeil

 

 

 

A Poet’s Devotion

 

the ultimate origins of the root word *men* – I do not feel
that there is conflict between the concepts of “moon”,
“measurement” and “memory”, “mind” and I believe that
we are not dealing with three separate roots but with one
that has a number of shades of interrelated meanings
which further extend into regions of “future memory”,
“prophecy” and the concept of “fate”

a single root-sound can be the focal point in a constellation
of analogous symbols and abstractions

many philologists have noted the connection between
the words for “moon” and “measurement” in different
languages and even with the concept of time itself

the association of mind with memory is also intriguing
as in the ancient Greek word for “truth” – alethia
(literally a = not + lethe = forgetting) – simply stated it is
ultimately a synonym for Mnemosyne = “memory”, “remembrance”

***

I also believe that poets should devote more to exploring
the roots of the words they use to take full advantage
of their inherent “DNA” and their subliminal associations

that can help determine precisely the right word when
a number of options are open

not every reader will be able to consciously tap into the
ancestral echoes, but those who do will be grateful for
the effort that has been taken to ensure a continuity of
meaningful imagery and for the nourishment provided
by an experience of an archetype

thank you, Ιωνας Θεόδωρος

 

https://www.facebook.com/ionas.theodoros

 

 

ill. top: Minoan Geranos (“Crane Dance”), pottery fragment discovered in the ruins of Argos
ill. bottom: Laussel, Oldest Calendar, sand stone carving

 

 

 

 

Berglied

 

Berglied

 

Mijn flinterdunne flanken zijn van ons. Onze voeten
staan alom, dag en nacht huilen we. We ruisen zuiver
ruisen zilver en zoet ons huilen. Dat is het sijpelen dat je daar hoort.

Wie omkomen komen in ons om. Welgemanierd staan wij om hen heen
in goedgekapte struiken en bossen. De brandgangen leiden daarvan af of zwijgen ons
open. Ze zwijgen in elk individueel geval.
Het gonst er naar behoren. Wie in ons omkomen komen onfeilbaar om.

Vraag het de luchten, het vee. Waar wij ruisen, sijpelen, zuchten, rinkelen zij. Mijn
flinterdunne flanken zijn van ons. De brandgangen leiden daarvan af. Vraag het de
wachters, de zee.
Onze voeten staan alom. Onze voeten zijn schreefletters. Ze zingen zacht. Doen er hun
zwijgen toe.

Ook het onpeilbare, het rotsvaste is van ons. Uit beweging geboren verstarren we.
IJskoud. We staan, liggen, zitten de tijd uit. Overhuiven u, overleven ruwweg.
Er zijn er, zeker, die in ons omkomen, maar ook zijn we dansvloer, stijgbeugel, wordt
er afgeleefd en gebeden.
Wat klingelt is toegevoegd. Vee, gelovigen, dat soort dingen. Wij sijpelen.

 

 

 

 

 

ill. Balthus, La montagne, 1935/1937